Er was eens een meisje dat met haar moeder aan de rand van een bos woonde. Het meisje droeg altijd een rood doekje om haar hoofd. Daarom noemden ze haar ‘Roodkapje’. Het meisje had een grootmoeder die aan de andere kant van het bos woonde. Op een dag werd grootmoeder ziek. ‘Wil jij deze mand met lekker eten naar oma brengen?’ vroeg de moeder van Roodkapje. ‘Dan wordt ze vast snel beter.’ ‘Natuurlijk’, zei Roodkapje en ze ging op weg. ‘Ga niet van het pad af, Roodkapje, dan kun je niet verdwalen en kom je vanzelf bij oma.’ Roodkapje deed wat haar moeder had gezegd. Huppelend en zingend volgde ze het pad. Ik ga naar grootmoeder koekjes brengen In het bos, in het bos Ik ga naar grootmoeder koekjes brengen In het bos Onderweg kwam Roodkapje de jager tegen. ‘Waar ga je naar toe, Roodkapje?’, vroeg hij. ‘Ik ga naar grootmoeder. Ze is ziek.’ ‘Dat is aardig’, zei de jager. ‘Blijf wel op het pad, meisje, anders verdwaal je nog. En pas op voor de wolf.’ Maar Roodkapje was helemaal niet bang voor de wolf en ze huppelde vrolijk verder. Ik ben niet bang voor de boze wolf ’k Ben niet bang, ’k ben niet bang Ik ben niet bang voor de boze wolf ’k Ben niet bang Plotseling sprong er vanuit het niets een groot, harig dier voor haar voeten. De wolf! Hij was toch wel een beetje eng! ‘Waar ga je naartoe, meisje?’ vroeg hij met zijn liefste stem. ‘Ik ga naar grootmoeder’, zei Roodkapje geschrokken. ‘Ze is ziek.’ ‘Wat aardig!’ zei de wolf. ‘En waar woont jouw oma dan wel?’ Roodkapje zei dat ze alleen maar het pad hoefde te volgen en er dan vanzelf zou komen. De wolf kreeg een gemeen plan. ‘Weet je dat er verderop hele mooie bloemen staan? Daar zou je oma vast blij mee zijn.’ ‘Ik mag niet van het pad’, zei Roodkapje. ‘Dat is heel goed van je,’ zei de wolf, ‘maar denk er eens aan hoe blij je oma zou zijn.’ ‘Dat is waar’, zei Roodkapje. Ze dacht dat een paar bloempjes plukken geen kwaad konden. Stiekem ging ze het pad af op zoek naar de bloemen. Ondertussen rende de wolf snel naar grootmoeders huisje en trok aan de bel. ‘Wie is daar?’ vroeg grootmoeder. ‘Ik ben het, Roodkapje!’ jokte de wolf met een hoog stemmetje. ‘Ik kom wat lekkers brengen!’ ‘Trek maar aan het touwtje, dan gaat de deur vanzelf open!’ riep grootmoeder schor vanuit haar bed. De wolf stormde de kamer in. Met één sprong was hij bij oma en met één hap slokte hij haar op. Toen zette hij een slaapmuts op en deed, net als oma, een nachtjapon aan. Daarna ging hij in bed liggen. Roodkapje was nog altijd diep in het bos. Ze had toch veel bloemen geplukt en had helemaal niet door dat het al bijna donker was. Snel zocht ze het pad terug en holde naar grootmoeders huisje. ‘Wie is daar?’ Wat een rare stem! Oma was vast heel ziek. ‘Ik ben het, Roodkapje.’ ‘Trek maar aan het touwtje, dan gaat de deur vanzelf open’, piepte de wolf. Roodkapje stapte binnen. Ze vond dat haar oma er maar raar uitzag. ‘Kom toch verder, lief kind.’ Haar stem klonk echt héél ziek. ‘Maar oma, wat heeft u toch grote oren...’ ‘Dan kan ik je beter horen, mijn kind.’ ‘Maar oma, wat heeft u toch grote ogen...’ ‘Dan kan ik je beter zien, mijn kind.’ ‘Maar oma, wat heeft u toch grote handen...’ ‘Dan kan ik je beter pakken, mijn kind.’ ‘Maar oma, wat heeft u toch verschrikkelijk grote tanden...’ ‘Dan kan ik je beter… opeten!’ De wolf sprong op en voordat Roodkapje het besefte had hij haar in één hap opgegeten. De wolf gaapte eens diep na zijn lekkere maal. Hij was er moe van geworden. Hij ging weer in bed liggen en viel in een diep slaap waarbij hij heel hard snurkte. De jager, die in de buurt was, hoorde het gesnurk. Hij dacht aan wat Roodkapje gezegd had. Hij keek door het raam naar binnen en zag meteen dat het geen zieke oma was die daar in het bed lag. Het was de wolf met een hele dikke, ronde buik. De jager aarzelde geen moment en sloop het huisje binnen. Hij pakte zijn zakmes en sneed voorzichtig de buik van de slapende wolf open. Daar kwam Roodkapje tevoorschijn. En daar was ook de grootmoeder. ‘Oef! Wat was het daar donker en benauwd!’ zeiden ze. Wat waren oma en Roodkapje blij dat ze bevrijd waren. ‘Ik ga écht nooit meer van het pad af’, zei Roodkapje. De jager fluisterde: ‘We zullen die gemene wolf eens een lesje leren. Roodkapje, haal buiten wat grote stenen.’ Het meisje vond een paar zware stenen en droeg die naar de jager. Snel stopte hij ze in de buik van de wolf. Grootmoeder naaide de buik weer netjes dicht. Daarna verstopten ze zich en wachtten af. Toen de wolf wakker werd, voelde hij zich niet zo lekker. Hij strompelde het huisje uit, het bos in. Hij mompelde: ‘O, wat voel ik me beroerd. Ik heb iets doms gedaan. Nooit meer eet ik mensen op, daar kun je van op aan.’ En inderdaad, van de wolf hebben ze nooit meer iets gezien of gehoord.